bel voor meer informatie  06-16274392

Kabbala en Zwarte Lichten

Vincent Botella, 2012©

Kabbala

Met de term ‘kabbala’ wordt, buiten joodse kringen, meestal een vorm van ‘christelijke kabbala’ bedoeld. Deze kreeg vanaf de late 15e eeuw gestalte onder Europese humanisten die op zoek waren naar de geestelijke ‘geheimen van de schepping’. De eerste sleutel die ze daartoe vonden, was de enorme hoeveelheid joodse geschriften die in de loop van anderhalf millennium verschenen waren naar aanleiding van de Tenach, wat christenen ‘het oude testament’ noemen. Deze lieten de humanisten kennis maken met een heel nieuwe visie op taal. Het meest inspirerend voor hen was de zogenaamde Midrash, een enorme, steeds groeiende, verzameling literatuur die telkens nieuwe betekenissen ontdekte in de Tenach.

Het grootste verschil met de christelijke traditie, die met een vertaalde Bijbel werkte, was dat de joden hun Heilige Boek in de oorspronkelijke taal lazen. De christenen gingen noodgedwongen alleen maar in op de betekenis van hun Bijbel, maar voor de joden was het Hebreeuws een goddelijke taal die voorafging aan de Schepping en die een middel was geweest om de Schepping tot stand te brengen. De betekenissen van de hebreeuwse woorden waren het meest gewone aspect van de taal, die hadden tenslotte hun tegenhangers in andere talen, maar de vorm en de klank van de hebreeuwse taal was uniek. Daarin moest dus de toegang tot het goddelijke gezocht worden. Deze nieuwe omgang met de taal werd één van de belangrijkste kenmerken van de christelijke kabbala. Het ironische was dat deze omgang met taal helemaal niet typisch was voor de joodse kabbala. Sommige joodse kabbalisten hielden zich wel, andere niet, bezig met de Midrash, wat iets anders was dan kabbala. Wat de joodse en christelijke kabbalisten verbond, was echter de overtuiging dat het hier om een zeer oude traditie ging, die terugging naar de tijd van de mondelinge overlevering en uiteindelijk, via de taal, tot het moment van de Schepping en de Schepper zelf[1]. Heel soms verwijst Bode (2001) naar de Traditie, wanneer hij een belangrijk esoterisch principe noemt. Kabbala betekent Traditie.

‘Christelijke kabbala’ is de gangbare, maar verwarrende, naam geworden voor deze westerse kabbala. Het is een naam die suggereert dat deze vorm van kabbala sterk beïnvloed is door het christendom. Dat is in de kern wel zo, maar het is een alternatieve, esoterisch-christelijke onderstroom die steeds minder gemeen had met het officiële christendom en steeds meer niet-westerse esoterische elementen in zich op zou nemen. Er bestaat dus een joodse kabbala, die zich bewust beperkt tot de joodse cultuur en gemeenschap, en er is de zogenaamde christelijke kabbala, die tijdens de Renaissance haar intrede doet, maar vooral eind negentiende eeuw een sterke ontwikkeling doormaakt. Kenmerkend voor deze laatste is dat ze een beperkt aantal kabbalistische elementen, zoals de Levensboom en het tetragrammaton, als uitgangspunt neemt en deze vervolgens omkleedt met elementen uit andere esoterische tradities, zoals de Tarot of Egyptische godheden. Een betere naam zou misschien zijn ‘universele kabbala’ of ‘westerse kabbala’. Het is deze kabbala die in het Frankrijk van de negentiende eeuw enorm populair zou worden en die waarschijnlijk van invloed is geweest op het denken van Carteret en Abellio.


Schepping, Bewustzijn en Terugkeer

“Op zijn kortst samengevat, kan de kosmogonie van de Kabbala worden gedefinieerd als een emanatieproces van werelden uit het Niet-Ding [Ayin], die via de menselijke verschijningsvorm weer tot dat Niet-Ding terugkeren, in welk proces de mens dan het in-evenwicht-houdende middelpunt vormt.”[2]

Ik denk dat de Britse kabbalist J.F.C. Fuller, in de jaren ’30 van de vorige eeuw, met deze woorden zeer bondig samenvatte wat de kabbalistische leer in wezen inhoudt, los van alle complexe letter- en getalsmystiek en los van het werken met de tien sephirot, die meestal met het woord (christelijke) ‘kabbala’ geassocieerd worden. Een kosmogonie is een verhaal of een verklaring over het ontstaan van de wereld en de aller-oudste verhalen waarover we beschikken, spreken van het ontstaan van de wereld of werelden als een proces van emanatie, oftewel uitvloeiing[3]. De schepping, zo werd al meer dan viereneenhalf duizend jaar geleden in Mesopotamië onderwezen, vloeide voort uit een volstrekt onkenbare godheid. Door Carteret de Absolute Godheid genoemd, door Fuller in het citaat hierboven Niet-Ding. En dit uitvloeien was niet als het zomaar uit een bron vloeien van water, het had een heel speciaal karakter dat in de kosmogonieën van zeer diverse culturen telkens opnieuw benoemd wordt. Dat uitvloeien was namelijk een soort vallen en tegelijk concreter worden, zodat wel wordt gesproken over een trapsgewijs neerdalende schepping langs treden die staan voor een steeds concreter niveau van bestaan. Verder vond dit uitvloeien, of vallen, plaats in de vorm van paren. In archaïsche tijden waren het godenparen die afdaalden, later, bij de Grieken, werden het tegengestelde krachten die uit de Bron vloeiden. In wezen was het de wisselwerking of spanning tussen deze tegengestelde krachten, vaak aangeduid als ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’, die een ‘niveau’ of een nieuwe trede in de schepping deed ontstaan. Uit deze trede viel vervolgens weer een nieuw godenpaar of concreter werkend krachtenpaar[4].

Dit proces ging niet oneindig lang door. Het culmineerde namelijk in het absolute tegendeel van de absoluut onkenbare en onervaarbare Godheid: de fysieke wereld, die juist kenbaar en ervaarbaar is. Via een trapsgewijs proces creëerde de onkenbare Godheid dus haar tegendeel, met als enige doel: zichzelf te leren kennen, want kennis en bewustzijn kunnen alleen maar ‘oplichten’ uit een reeks contrasten. Vanuit de Godheid gesproken, is de functie van de fysieke wereld geen andere dan te dienen als spiegelbeeld en tegendeel van haarzelf. Door de schepping van haar tegendeel, de fysieke wereld, was de Godheid in principe in staat om zichzelf te leren kennen en daardoor zelfbewust te worden. Met de nadruk hier op in principe, want in de fysieke schepping vindt de Godheid zichzelf, oneindig versplinterd, terug in het bewustzijn van alle mensen die er waren, zijn en nog zullen zijn[5].

De kabbala, en de vele esoterische en mystieke stelsels waarmee ze verwant is, is van opvatting dat het menselijke bewustzijn goddelijk is, van goddelijke oorsprong. Al deze splintertjes of vonkjes goddelijk bewustzijn hebben tot taak om zich hun afkomst ten eerste te herinneren, zodat ze zich, ten tweede, zodanig gaan groeperen dat ze uiteindelijk één bewustzijn vormen, het Goddelijk Bewustzijn. Dit wordt door kabbalisten ook wel het Messias-bewustzijn genoemd[6] of, in christelijke termen, het Christus-bewustzijn. George Bode[7] refereert, in aansluiting hierop, bijvoorbeeld aan de fysieke wereld als aan “de christico-aardse wereld”. Zonder nadere uitleg overigens, wat volgens mij illustreert hoe vanzelfsprekend en impliciet dit denkbeeld in zijn werk aanwezig is.

Het gaat in dit proces natuurlijk niet om een fysieke vorm van groeperen, maar om een geestelijke. “We voelen dat dit het einddoel van de menselijke wil is – de myriaden gedachtefragmenten hersteld tot de Allereerste Idee”[8]… “Evenals de wereld uit de chaos werd geschapen, moet ook haar vernietiging, die haar geestelijke wederopstanding met zich meebrengt, door de chaos plaatsvinden; ziedaar de eenvoudige logica van de Kabbala”[9]… “Zoals het bewustzijn werd uitgestort door de bron aller dingen, is het de taak van de mens zijn atoompje bewustzijn zolang uit te breiden tot het de eeuwigheid vult en weer onderdompelt in de bron waaruit het voortkwam. Langzamerhand worden in deze opwaartse evolutie alle dingen opgelost in het verstand, en dus vernietigd … wat wil zeggen … beroofd van zijn tegengesteld-zijn-aan-het-bewustzijn-van-de-mens”[10]. Het gaat dus in het proces van terugvoering naar de Godheid uiteindelijk om het oplossen, teniet doen, van de tegenstellingen die alles in een toestand van permanente wording houden.

“Men zal uit deze esoterische leer begrijpen dat de Messias niet van buitenaf komt en niet op de piramide [symbool voor deze wereld] neerdaalt. Hij komt, integendeel, van binnenuit en lost de piramide op. De christelijke opvatting dat Gods Zoon uit de hemel neerdaalt om de wereld te redden is inderdaad een op-zijn-kop-zetten van het kabbalistische denkbeeld. Immers, alle mensen … zijn zonen Gods, allerkleinste deeltjes van het goddelijke, geest-atomen. En wanneer al die atomen zich in één geestelijke extase verenigen is de Messias geboren, want hij is de tot-een-ondeelbaar-geheel-geworden som van al het geestelijke in de mensheid. Geen vonk die in de duisternis afdaalt, maar duisternis die wordt opgelost in onbegrensd [van binnenuit komend] licht”[11].

Je zou kunnen zeggen dat de schepping zich beweegt van licht naar duisternis (= wording, de dynamische wisselwerkingen van talloos veel tegengestelde paren) en van duisternis naar licht. Anders gezegd, van leeg naar vol en van vol naar leeg. “De Natuur verafschuwt het ledige; vandaar dat het leven de volheid is die haar vult, een volheid die noodwendig nooit tot staan kan komen. Iedere ware gedachte, iedere lichtvolle gedachte die de haar omringende duisternis bestraalt, is voor deze wereld een Christus… Het is op deze drievoudige verlossing dat de wereld wacht – een verlossing en een transfiguratie die slechts van binnenuit tevoorschijn kunnen treden”[12].


Ellipsen en nieuwe planeten

De ontdekking van Uranus in 1781 vormde, voor vóór- en tegenstanders van de astrologie, een ‘breuk’ met de traditionele astrologie, de enige astrologie die er tot dan toe was geweest. Een breuk heeft echter in de kabbalistische filosofie, zoals Carteret, Abellio en Bode (grondleggers van de Zwarte-Lichtenfilosofie) haar opvatten, een zeer positieve en cruciale betekenis. Ze duidt binnen deze filosofie namelijk op een breuk met het alsmaar doorgaande, onbewuste wordingsproces dat eigen is aan deze wereld. De breuk is het begin van bewustzijn. Ze duidt op een ergens mee stoppen en er even naar kijken. De breuk kan daardoor een omslag worden. In de kabbalistische filosofie een punt dat de weg terug, naar de Bron, laat beginnen. Dit punt wordt als een spiegelpunt gezien, omdat de schepping vanuit de materie wordt teruggekaatst naar de onkenbare Bron waaruit zij ooit voortkwam. Dit terugkaatsen is het oprijzen van het “bewustzijn van het bewustzijn”, wat Abellio de transfiguratie of de hemelvaart noemde.

Op briljante wijze wist Carteret dus twee wetenschappelijke ontdekkingen die de oude astrologie op haar grondvesten hadden doen schudden – de ontdekking van de elliptische planeetbanen door Kepler, gepubliceerd in 1609 en 1619, en de ontdekking van Uranus in 1781 door Herschel – te integreren in een nieuw astrologisch systeem dat in symmetrie en hiërarchische opbouw niet onderdoet voor dat van de klassieke astrologie. De sleutel tot deze integratie van fysica en metafysica was om deze twee ontdekkingen op te vatten (“te lezen”) als verdubbelingen.

Deze sleutel werd hem, vermoed ik, gegeven door de kabbala. Bode (2000) zegt nergens dat Carteret zich bezighield met kabbala, wel intens met esoterie. Kabbala was echter, sinds het midden van de negentiende eeuw, zeer populair in esoterische kringen in Frankrijk. Wat begin twintigste eeuw de theosofie in Engeland en de antroposofie in Duitsland was, was de uitgesproken esoterische, christelijke kabbala in Frankrijk[13]. Ik vermoed dat zowel Néroman, als Carteret, zich in de jaren ’30, of daarvoor al, bezighielden met kabbalistische filosofie. Wellicht werd de toen nog jonge student Carteret in de kringen van Néroman ingevoerd in de kabbalistische wijze van denken. Dat kon ik totnogtoe echter nergens nagaan.

Door de verdubbeling, via de ontdekkingen van Kepler en Herschel, te herkennen in het zonnestelsel werd voor Carteret de weg vrijgemaakt om het zonnestelsel als een kabbalistische structuur op te vatten: een emanatieproces vanuit de Absolute Godheid dat verloopt via splitsingen (verdubbelingen) en polariseringen (spiegeling + omkering), van wat oorspronkelijk eenheden waren en die noodzakelijkerwijs uitloopt op de tegenpool van het goddelijke: de materie. Onze materiële werkelijkheid, de Aarde, de mens in het bijzonder, is in dit proces van uitvloeiing het spiegel- of omkeringspunt. Het onbewuste proces van emanatie of evolutie (“val”) wordt vanaf dit omkeringspunt immanatie (‘terugkeer’, ‘oprijzen’; mijn eigen woord) of involutie (transfiguratie, hemelvaart). Verstoffelijking wordt vergeestelijking. Carteret, die niet van het paar geest-stof hield, zou liever zeggen: leven wordt, vanaf het spiegel- of breukpunt, bewustzijn.


Eliphas Lévi en de kabbala in Frankrijk

In zijn verschillende boeken verwijst George Bode soms terloops naar de kabbala, zo terloops dat ik aanvankelijk dacht dat het alleen maar een persoonlijke fascinatie betrof die hij er af en toe bij haalde. Het viel me echter op dat Bode dit vaak doet wanneer hij een cruciaal argument naar voren brengt, alsof zijn argumentatie meer kracht krijgt wanneer ze door kabbalistische numerologie wordt ondersteund. Het bevreemdde me dan ook dat Bode nergens de ruimte heeft genomen om een uiteenzetting te geven van de belangrijkste kabbalistische beginselen die een rol spelen in de Zwarte-Lichten-filosofie, al was het maar in één van zijn boeken.

Lilith en Beest zijn bijvoorbeeld kabbalistische termen, zo ontdekte ik. Lilith betekent “nacht”[14]. Beest, aangeduid met Hay-yah (ook: Chayoh, Hay-yoth en soms Chiva), is, behalve een degraderende term die in verband met prostitutie[15] wordt gebracht, ook een Heilig Levend Schepsel[16], waarschijnlijk verwijzend naar de Vier Levende Wezens in het Bijbelse visioen van Ezechiël. Deze Vier Levende Wezens zijn onder meer de constellaties waar in de heel vroege Oudheid – vóór 1850 v.C. toen de constellaties hun namen kregen in Mesopotamië[17] – de lente- en herfsteveningen en de zomer- en winterzonnewendes vielen. Met andere woorden, de Vier Levende Wezens verwijzen naar de oorspronkelijke kruisstructuur die Hemel en Aarde met elkaar verbond. In veel culturen zijn dat poorten naar de goden en hun wereld, of openingen van waaruit invloed vanuit de goddelijke wereld binnenkomt. Algemener, verwijst deze term naar dierlijke levenskracht[18]. Ik vermoed vanwege het verband met het kruis dat gevormd wordt door de eveningen en wendes van de Zon, die immers rechtstreeks verband houdt met de seizoenen en de levenskracht van het gemanifesteerde leven. En, tenslotte, misschien het belangrijkste, de notie “zwart licht” is kabbalistisch. De kabbalist Fuller spreekt over het “zwarte vuur” dat aan de schepping voorafgaat[19].

De kabbalistische oorsprong van de naam Lilith suggereert dat ook Dom Néroman zich waarschijnlijk met een vorm van kabbalistiek bezighield, wat goed past bij de Franse esoterie van vóór de Tweede Wereldoorlog[20]. Zodoende kwam hij begin de jaren ‘30 mogelijk op de kabbalistische naam “Lilith” voor het lege brandpunt en het apogeum van de Maan. Waarschijnlijk naar analogie met de ‘donkere’, Nieuwe Maan, die in de Zohar, een sleutelgeschift voor de kabbala, wordt geassocieerd met de Boze Slang (in het Latijn draco, draak). De Boze Slang is in de Zohar namelijk niet alleen met de Nieuwe Maan geassocieerd, maar ook met Sammaël, die “uit alle vlees de ziel wegneemt, dat wil zeggen, hij bevrijdt de zielen van de stof”[21]. Zijn gezellin is Lilith en samen staan ze voor de kracht van het “Beest”, dat de vorm vernietigt en de ziel bevrijdt[22].

Bode zelf houdt het erop dat Néroman zijn voorkeur voor het denken in paren van tegenstelling aan zijn lange verblijf in China overhield[23]. Dat is mogelijk, maar waarom koos Néroman dan voor een uitgesproken kabbalistische naam voor dit nieuw te duiden punt? De naam Lilith komt uit het bekendste kabbalistische geschrift, de twaalfde-eeuwse Zohar. Waarom geen Griekse of Latijnse naam, conform de astrologische traditie, of een Chinese naam, als hij werkelijk door zijn verblijf in China werd geïnspireerd? Wellicht werd Néroman door zijn verblijf in China wel bevestigd in zijn intuïties. Het esoterisch taoïsme vertoont namelijk een opvallende overeenkomst met de kabbala[24].

Veel wijst er op dat ook Carteret zelf zich bezighield met kabbalistiek, al noemt Bode (2000) dit nergens. Carteret introduceert de kabbalistische term “Beest” voor het midpunt tussen Zuidknoop en Noordknoop en zijn ‘dialectische’ methode doet, bij nader inzien, christelijk kabbalistisch aan en bepaald niet hegeliaans[25]. Ze is een voorbeeld van wat Raymond Abellio “transfiguratie” noemde: de ‘terugvoering’, via taal en (kabbalistisch) gestructureerd denken, naar de Oorsprong. Godsdiensthistoricus Antoine Faivre noemt deze kunst ook wel de “hermetische verlichting”, een specifiek westerse vorm van esoterie die in Alexandrië rond het begin van onze jaartelling ontstond, waarin rationaliteit een sleutelrol speelt door haar op gedisciplineerde (gestructureerde) wijze te richten op de geest, in plaats van op de materie, waar we rationaliteit tegenwoordig mee associëren[26].

Hoe dan ook, in Frankrijk speelde kabbalistische esoterie, zogenaamde christelijke kabbala, een belangrijker rol in esoterische kringen dan in de haar omringende landen. Dit had te maken met de publicatie van een aantal invloedrijke werken over magie en kabbala halverwege de negentiende eeuw door Eliphas Lévi (Alphonse Louis Constant, 1810-1875) en met het feit dat Frankrijk een katholiek land is. Voormalige katholieken, waaronder Lévi zelf, bleken zich veel meer aangetrokken te voelen tot de christelijke kabbala dan tot andere moderne esoterische stromingen, zoals de theosofie en de antroposofie. Lévi’s invloed en aanzien waren enorm en blijvend, zowel in Frankrijk, als in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Bovendien verschijnt zijn werk nog steeds in druk in verschillende landen, waaronder Nederland.

Lévi’s werkwijze was representatief voor de wijze waarop de meeste niet-joodse kabbalisten omgingen met de kabbala. Zijn kennis van het Hebreeuws en de joodse kabbala zelf was gebrekkig, maar deze vulde hij aan met zijn uitgebreide kennis van andere esoterische stromingen. Wat hij deed, was vooral het uitwerken van enkele aspecten van de kabbala die hij centraal achtte. Dat waren speculaties over het tetragrammaton – Gods naam geschreven met de vier letters, die ook voor vier krachten en vier niveaus staan, YHWH – over de naam van Maria in het Hebreeuws en het doordenken van de relatie tussen tweeheid en eenheid.

We zien dus een esoterische filosofie waarin eenheid, tweeheid en vierheid een cruciale rol spelen én een spirituele filosofie die uitgesproken feministisch is. Lévi werd namelijk niet alleen beroemd als grondlegger van het occultisme in Europa, maar ook als een fel strijder voor, maatschappelijk, de rechten van de vrouw en, spiritueel, het aanbreken van een nieuw, uitdrukkelijk vrouwelijk, bewustzijn vanaf, volgens hem, het einde van de negentiende eeuw. Hij zag vrouwen als de vierde en completerende element in de Heilige Drie-eenheid en Maria als de medeverlosser, naast Christus, op de Dag des Oordeels.

Alhoewel de mensheid volgens hem nog niet was geïnitieerd in “de geheimen van de moederlijke liefde”, die te maken hebben met de komst van de Heilige Geest, ook wel Sophia, vrouwelijke wijsheid, zou dat niet lang meer duren. Lévi verving de idee van een aanstaande Apocalyps, een soort gewelddadig einde van de wereld, dat zo nauw verbonden is met de Dag des Oordeels, door een gnosis, een innerlijk weten, van de komende “harmonie der wereld” (een term uit de Sefer Yetzira, een belangrijk kabbalistisch werk). De gelijkstelling van de Tenhemelopneming (van Maria) en de Opstanding (van Christus), als beelden voor een fundamentele verschuiving in bewustzijnsniveau, speelde hierin een belangrijke rol. Deze ‘opstandingen’ zouden de geboorte van een nieuw soort bewustzijn inluiden, gebaseerd op een nieuwe, occulte kennis. Één die millennia lang verborgen moest blijven, maar nu geopenbaard kon worden om, enerzijds, de Bijbel in haar ware esoterische betekenis te kunnen begrijpen en, anderzijds, om de wetenschappen uit de impasse van het materialisme te bevrijden.[27]


Absolute structuur

Elivas Lévi stond zelf mede onder invloed van de Poolse, naar Frankrijk geëmigreerde, wiskundige, filosoof en esotericus Jozef Maria Hoëné Wronski (1776-1853). Na een verlichtingservaring in 1803, waarin hij het Absolute ontdekte, wijdde hij de rest van zijn leven aan de ontwikkeling van zijn Absolute filosofie als voertuig voor de universele wedergeboorte van de mensheid – de geboorte van het messiasbewustzijn. Hij vereenzelvigde het Absolute met de creatieve, scheppende rede en maakte duidelijk dat de actieve en spontane rede niets te maken heeft met mystiek die, volgens hem, passief en zonder gedachten is.

Wronski verdeelde de geschiedenis, zoals gangbaar onder christelijke denkers, in drie stadia. Het eerste stadium was dat waarin de mensheid haar bestemming niet kent en geheel geleid wordt door voorzienigheid. Dit tijdperk duurde van het antieke Oosten tot de Verlichting. Het tweede stadium is het tijdperk van overgang. De voorzienigheid werkt niet meer direct in op de mensheid, maar de mensheid weet haar bestemming nog steeds niet. Daarom weet ze niet welke weg te bewandelen en bestaat er intellectuele verwarring, die zich uit in allerlei strijd. De derde fase is het Tijdperk van het Absolute. Dit zal een tijdperk van harmonie zijn waarin de menselijke rede zichzelf vrijwillig in overeenstemming brengt met de Goddelijke Rede, het Absolute. Deze keuze van het menselijke bewustzijn is de ware daad van vrijheid. Het bewustzijn bevrijd zich van z’n fysieke beperkingen en keert terug tot het Absolute. Geschiedenis is de terugkeer tot God via een heroriëntering van de menselijke kennis en wil.[28]

Wronski’s ideeën hebben veel gemeen met de ideeën van zijn veel bekendere Duitse tijdgenoot Friedrich Hegel. Een belangrijk verschil is dat Wronski een veel uitgesprokener politieke interesse had. Daarnaast is hij veel esoterischer dan Hegel en las hij de belangrijkste auteurs uit de traditie van de christelijke kabbala. Hij had veel invloed op het Franse esoterische denken, dat volgens mij ook terug te vinden is in het gedachtegoed van Carteret en Abellio: het allesoverheersende belang van het absolute; de interesse in politiek, bekeken vanuit een esoterisch standpunt; de rede (kennis, taal, denken) als de Weg Terug naar de Bron, naar de vereniging met het Absolute. Waarschijnlijk is zijn invloed op Abellio groter dan op Carteret, maar zijn denken speelt ontegenzeggelijk door in dat van Carteret.


Conclusie

Het denken van Carteret, Abellio en Bode, dat de achtergrond vormde voor het systeem van de Zwarte Lichten in de astrologie, is goed te plaatsen in de esoterische subcultuur van Frankrijk in de negentiende en twintigste eeuw. Deze werd vooral bepaald door de christelijke kabbala, die zich met name van andere esoterische stromingen onderscheidt door het fundamentele belang dat ze hecht aan taal en aan het denken in paren van tegengestelden. De taal is in deze Franse kabbala het instrument bij uitstek om het bewustzijn te laten ‘oprijzen’ uit de vanzelfsprekende bedding waarin het zichzelf aantreft, om zich vervolgens te richten op de Oorsprong van waaruit het ooit, onbewust, afdaalde. Deze Oorsprong wordt doorgaans omschreven als het Absolute.

In het denken van de meest invloedrijke kabbalist en occultist die Frankrijk voortbracht, Eliphas Lévi, speelt bovendien vrouwelijk bewustzijn een sleutelrol. Het menselijk bewustzijn zal volgens hem namelijk pas compleet zijn, en de komende “harmonie der wereld” voortbrengen, wanneer het vrouwelijke wijsheid integreert in zijn terugvoering naar de Bron. In het katholieke taalgebruik van Lévi, en trouwens ook van Abellio, wanneer “Maria ten hemel wordt opgenomen”. Mij doet dit sterk denken aan het Zwarte Maan-bewustzijn, en dan meer zoals dit sinds het begin van deze eeuw is opgepakt door veel (vooral vrouwelijke) astrologen dan aan Bode’s omschrijvingen in zijn bekende standaardwerken, hoewel dit vrouwelijke element ook daarin zeker aanwezig is.


Geraadpleegde literatuur

Armstrong, Karen, 1995, Een geschiedenis van God. Vierduizend jaar jodendom, christendom en islam, Anthos

Bax, Marty, 2006, Het web der schepping. Theosofie en kunst in Nederland – van Lauweriks tot Mondriaan, Sun

Bode, George, 1981, De Nieuwe Planeten, Schors

Bode, George, 2000, Het poëtische denken van Jean Carteret, Vulcanus

Bode, George, 2001, Zwarte Maan, Zwarte Zon, Drakenkop, Vulcanus

Faivre, Antoine, 2000, Theosophy, imagination, tradition: studies in western esoterism, State University of New York Press

Fuller, J.F.C., z.j., De verborgen wijsheid van de Kabbala, Arkana, oorspr. 1937

Hanegraaff, W., Faivre, A., Van den Broek, R. & Brach, J.-P. (eds.), 2006, Dictionary of Gnosis & Western Esoterism, Brill

Rogers, John H., 1998, ‘Origins of the ancient constellations: I. The Mesopotamian traditions’ in Journal of the British Astronomical Association, Vol. 108, pp. 9-28

Yudelove, Eric., 1995, The Tao & the Tree of Life: Alchemical & Sexual Mysteries of the East and West, Llewellyn Publications


Noten

[1] Hanegraaff et al. (2006), pp. 638-642

[2] Fuller, 1937, p. 63; cursiveringen en toevoeging tussen vierkante haken van mij, VB

[3] Armstrong, 1995, p. 21-22

[4] Ik schets hier het kabbalistische beeld van het scheppingsproces, zoals dat te vinden is in talloze mythologische, esoterische en filosofische stelsels van de afgelopen tweeëneenhalf duizend jaar. Dat is een beeld waarin het scheppingsproces een soort ‘afdaling’ is vanuit het Licht of de Geest. Vóór de tijd van Plato, ca. 400 v.C., lijkt het beeld echter anders te zijn geweest. Armstrong (1995, 21-22) schetst het scheppingsproces volgens de Enoema Elisj, het oudst bekende geschrift (ca. 25e eeuw v.C.). Ook daarin is sprake van emanatie, maar dan als een oprijzen uit de diepte, uit een vormeloze, waterige brij. Wellicht meer hierover in een ander artikel.

[5] Er zijn natuurlijk talloze culturele varianten op de oerkosmogonie. Wanneer het om een meer traditioneel joodse kabbala gaat, dan vindt de Godheid zich uitsluitend terug in het bewustzijn van de leden van het uitverkoren volk. Sinds de Renaissance deed de kabbala echter ook haar intrede onder christelijke denkers, waardoor ze veel universeler van karakter werd. (Hanegraaff et al, 2006, 637-639).

[6] Fuller, 1937, pp. 172-175

[7] 2001, p. 36

[8] Fuller, 1937, p. 184

[9] Fuller, 1937, p. 172, cursivering van mij, VB

[10] Fuller, 1937, p. 173, cursivering van mij, VB

[11] Fuller, 1937, p. 175, toevoegingen tussen vierkante haken van mij, VB

[12] Fuller, 1937, pp. 184-185

[13] zie Bax, 2006, pp. 86-91; Hanegraaff et al, 2006, pp. 644-645

[14] Fuller, 1937, p. 112

[15] Waarschijnlijk bestaat hier ook een verband met de tempelprostitutie die heel lang in Mesopotamië bestaan heeft en waar de grote joodse gemeenschap, tijdens haar ballingschap in Babylon (6e eeuw v.C.), bekend mee moet zijn geraakt.

[16] Fuller, 1937, p. 270

[17] Zie Rogers (1998)

[18] Isaäc Myer, Qabbalah, in Fuller, 1937, p. 140

[19] Fuller, 1937, p. 133

[20] Bax (2006, p. 89) omschrijft het esoterische klimaat in Frankrijk van vóór de Tweede Wereldoorlog als sterk christelijk-kabbalistisch, waardoor de uit Groot-Brittannië afkomstige theosofie (met veel hindoeïstische en boeddhistische invloeden) weinig voet aan de grond kreeg.

[21] Fuller, 1937, p. 109

[22] Fuller, 1937, p. 112

[23] Persoonlijke communicatie, 21 april 2012

[24] Zie Yudelove (1995)

[25] Friedrich Hegel (1770-1831) introduceerde de dialectiek als een manier om processen van wording, de geschiedenis in het bijzonder, te analyseren. Hij zou een enorme invloed hebben, o.a. op het marxisme, het existentialisme en op moderne esoterie in het algemeen. Zijn dialectiek is echter een andere dan die van Carteret.

[26] Faivre, 2000, p. 232

[27] Hanegraaff et al. (2006), pp. 689-691

[28] Hanegraaff et al. (2006), pp. 1177-1179